Zonder ook maar één seconde te twijfelen gaf mondharmonicaspeelster Hermine Deurloo het JAZZ-tafettestokje door aan slagwerker en beeldend kunstenaar Han Bennink. Dat betekent natuurlijk even oponthoud, want deze jongeman behoeft iets meer introductie.
Bennink musiceert al meer dan zestig jaar, heeft een discografie van meer dan tweehonderd opnamen, tourde in Nederland met onder andere Cecil Taylor, Johnny Griffin en Eric Dolphy en is een van de grondleggers van de vrije geïmproviseerde muziek – een stroming die in Nederland in de jaren zestig ontstond en in de jazz ook wel New Dutch Swing wordt genoemd. Benninks spel kenmerkt zich door explosieve improvisaties op alle materiaal dat voorhanden is en een timing waar hij wereldwijd om is geroemd. Samen met Willem Breuker en zijn muzikale partner Misha Mengelberg richtte hij in 1967 de Instant Composers Pool op, waar hij nog steeds actief mee is. Bennink zit niet graag stil, maar neemt, onder het genot van een bruine boterham met Beemsterkaas en een glas witte wijn, even een moment voordat hij weer verder sprint.
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Vanavond speel ik met het Jazz Orchestra of the Concertgebouw en twee kornuiten van de Instant Composers Pool stukken van Misha Mengelberg hier in het Concertgebouw. Overmorgen vertrek ik voor een tour van tien dagen in Canada met het Eric Boeren 4-tet. Ik ben er trots op dat ik het nog kan, het reizen, maar ik vind het niet leuk. Ik vind die massa’s verschrikkelijk. Ik kan daarom niet wachten tot we in het voorjaar van 2016 met de opera van Misha Koeien gaan touren door de provincie. Lekker in de bus!
Ik ben ook artist in residence bij het North Sea Jazz Festival dit jaar. En ‘a gig is a gig’. Ik ben geen fan van grote festivals, maar dat ik de kans krijg om drie keer te spelen met mijn eigen trio, de ICP en in triobezetting met Peter Evans en Oscar Jan Hoogland, dat vind ik wel bijzonder.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het meest dierbaar?
De première van Koeien vorige week is een recent voorbeeld. De conglomeratie van tekst, muziek en beeld. Het was indrukwekkend om te zien hoe alles samenkwam. In een goeie vorm met een stevige spanningsboog. Regisseur Cherry Duyns zit wat dat betreft goed met ICP op één lijn. Daarnaast is de publicatie van mijn biografie door Erik van den Berg in 2009 ook een hoogtepunt geweest. Ik heb zoveel meegemaakt; bijvoorbeeld het spelen met Sonny Rollins, van wie ik overigens nog steeds een groot fan van ben. Die biografie zou ik heel graag in het Engels vertalen en er zelf een kaft voor maken, net zoals ik de albumhoezen voor ICP al die jaren heb getekend.
Waarom doe je graag wat je doet?
Omdat ik te stom ben om ijsjes te verkopen in het Vondelpark of bij KPN te werken… Dat meen ik serieus. In zowel de muziek als mijn beeldende werk kan ik mijn creativiteit uiten en daarin heb ik altijd mijn intuïtie gevolgd. Toch denkt iedereen bij mij meteen alleen aan jazz. Het is in Nederland niet zo normaal als bijvoorbeeld in Italië om je in meerdere kunstvormen te uiten. Maar ik moet zeggen dat ook mijn beeldende werk nu wel meer wordt gezien. Ik denk dat dat met mijn leeftijd te maken heeft. Mensen denken natuurlijk ook: ‘Die vogel zit al zo lang door te kloten’.
Museum Kranenburgh verzorgt een tentoonstelling van mijn werk in 2017, wanneer ik 75 word. En er loopt nog meer: ik heb veel te veel plannen. Liever zou ik eigenlijk iets minder doen, zodat ik het niet laat versnipperen. Spelen in wat minder groepen en meer focussen op ICP en mijn beeldende werk.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ik had als kind een koffergrammofoon waar ik de plaat Tiger Rag van Louis Armstrong veel op draaide en dan zachtjes probeerde mee te drummen om het geluid van de grammofoon niet te overstemmen. Vanaf mijn dertiende ging ik met mijn vader Rein Bennink mee spelen bij De Zaaiers, het radio-orkest van de AVRO. Hij was ook drummer, maar bij De Zaaiers werd hij gecontracteerd als klarinettist, dat kon hij eigenlijk nog beter.
Van welke ontwikkeling in de jazz geschiedenis had je onderdeel willen zijn?
In het begin wilde ik van alles onderdeel zijn. Toen zag ik saxofonist Albert Ayler en trompettist Don Cherry met drummer Sunny Murray hier in het Concertgebouw. Murray had zijn hele drumstel andersom staan. Met bassist Ruud Jacobs ben ik toen een sterke ritmesectie op gaan bouwen. De ontwikkelingen om me heen interesseerden me vervolgens niet meer zo. Ik sloeg mijn eigen weg in. Ze moesten niets meer van me hebben.
Ik creëerde, door mijn intuïtie te volgen, een eigen ontwikkeling. Dat vind ik ook wel mooi aan mezelf, dat ik daar al die tijd trouw aan ben gebleven. Bijvoorbeeld toen ik me ging interesseren voor Indiase muziek en tabla ging spelen terwijl Nina Simone om me heen danste. Ooit een tablaspeler in smoking gezien?
Wat is het leukste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik hoop het leukste nog steeds een keer mee te maken. Er zijn me ook genoeg bizarre dingen overkomen, maar daar denk ik liever niet aan terug. Bizar is ook eng. Dat we bijvoorbeeld dagen zaten ingesneeuwd in een hotel in Denver met allemaal soldaten toen de oorlog in Irak uitbrak. Dat ik door weilanden achter iemand aan heb gerend om betaald te krijgen – dat gebeurde vroeger overigens wel vaker. Of dat ik in China door de politie werd gearresteerd tijdens een optreden, omdat ik een vuurtje stak in mijn drum om de toon ervan te veranderen.
Waar vind je inspiratie?
In mijzelf. Het lijkt een beetje op, hoe heet dat ook alweer? Ja, een paternosterlift waar ik dan in stap en dan komt er wel wat. Vaak zijn de eerste twintig minuten dat ik ga studeren verschrikkelijk. Alsof je je staat te scheren ’s ochtends. Daarna gaat het altijd beter.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Nu, dit, het concert vanavond, eigenlijk elke stap die ik zet. Het is altijd de vraag wat wordt toegelaten. Je moet voor je muziek en kunst vechten.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Concert By The Sea van Erroll Garner, Kim van Charlie Parker, het album Ella and Louis met het Oscar Peterson Quartet, Le Sacre du Printemps van Stravinsky, de muziek van Debussy en Ahmad Jamal. Deze albums draai ik vaker en kan ik in alle gemoedstoestanden goed beluisteren. Maar als ik terugkom van een tour kan ik de eerste drie of vier dagen geen muziek meer horen hoor!
Wat neem je altijd met je mee?
Wiet. Ik ben net zo’n pothead als Willie Nelson en Louis Armstrong, maar ik zie marihuana niet als een drug. Ik ben veel te hyper, dus ik heb het nodig om me te focussen. Daarnaast heb ik altijd mijn brushes bij me en mijn dagboek waarin ik zelf poëzie schrijf. Op dit moment vaker haiku’s, de dichtvorm met zeventien lettergrepen die je verdeelt over drie regels. En natuurlijk een goed humeur en een boek van Reve of Biesheuvel.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Ik krijg wel vaker aanbiedingen om te touren in Rusland, maar je moet toch wel gek zijn om voor zo’n Poetin te spelen. Ze zijn nu zelfs een basis aan het bouwen in Polen, wat een flauwekul! Ik vind het heel eng wat daar gebeurt. Ik wil mij niet met politiek bemoeien, maar als musicus leef je tijdens een tour met de plaatselijke bevolking mee. Nou, ik reis veel liever in mijn hoofd! Gelukkig hoef ik niet gedwongen dergelijke tours te doen, want ik heb net genoeg geld op mijn bankrekening om mijn begrafenis mee te betalen.
Ik heb vroeger wel momenten gehad dat ik op zoek moest naar kwartjes in mijn broekzakken. Om mijn kunst zuiver te houden besloot ik mijn brood te verdienen als tuinman. Ken je die tuintjes bij de Boelenlaan? Die heb ik aangelegd! Ik weet nog wel dat ik ergens aan het werk was en binnenkwam voor koffie, dat ik goed werd aangekeken en de vrouw des huizes zei: ‘Tuinman, u komt me bekend voor, was u niet gisteravond op de televisie?’ En ik maar gaan over dat gras!
Kunst is een wijd begrip, gelukkig, maar je brood ermee verdienen is een heel ander verhaal. Ik hoop dat talenten zoals Joris Roelofs, Reinier Baas en Ben van Gelder, waar ik graag mee speel, ook hun weg vinden. It’s a long way to Tipperary…
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Naast de vele kunstenaars en schrijvers: Mandela. Zijn vastberadenheid bewonder ik. Hij heeft zijn strijd goed afgesloten. Ik herken mezelf wel in hem.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Dat instrument interesseert me niet heel veel. Het gaat er om wat ik eruit krijg. Als ik op tour ga en op een ‘slecht’ vel moet spelen, dan moet ik er toch echt zelf iets mee doen. Het gaat bij improviseren om je eigen instelling. Ik kan ook geen noten lezen, dat heb ik altijd vertikt. Dit mooie citaat van Martinus Nijhoff zou zo over mij kunnen gaan: ‘Zenuwachtig trommelde hij met zijn vingers op de tafel, overpeinzingen die in zijn hoofd woedden’.
Ik ben ook weer klarinet aan het spelen en ik heb sinds twee maanden een nieuw instrument, tevens schaaktafel en bijzetkruk, een cajon. Een kist met een snaar aan de achterkant, afkomstig uit Peru. Die neem ik nu, samen met mijn snaredrum, mee naar een gig. Het is eigenlijk het enige wat ik nu nog meeneem, ik kan er alles uithalen.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Ik leer nog steeds veel en nog steeds niks. Het wordt steeds moeilijker en ik vind tegenwoordig veel aanstellerij.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Boswachter. Ik sta dicht bij de natuur en ik ken mijn vogels. Thuis heb ik een uitgebreide bibliotheek. Als ik naar het buitenland ga of op tour met de ICP, dan neem ik mijn vogelboek mee en ga ik samen met Tobias Delius vogels spotten. Zijn vader is gespecialiseerd in de veldleeuwerik.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik maak de ene fout na de andere. Ik improviseer alleen maar, dus ik doe niet anders.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Er is een aantal jonge mensen in Amsterdam dat zich profileert op een manier die me aanstaat, dat een ICP-achtige richting inslaat. Verder dan Amsterdam kan ik niet kijken hoor, dat moet je me vergeven. Ook de ontwikkeling van de Dutch Impro Academy, waar musici onder leiding van improvisatoren studeren, vind ik een goed initiatief. Bij veel conservatoria mis je die ‘kindergarten’.
Met wie werk je graag samen?
Met de Instant Composers Pool. De chemie is fantastisch. We zijn heel lief voor elkaar en tegelijkertijd kunnen we allemaal soleren.
Welke dromen liggen nog voor je?
Voor een vol stadion wil ik nog wel met twee halfafgebrande lucifers op een luciferdoosje spelen. Ik wil zo lang mogelijk doorgaan. Tot er opeens een wolkje boven de drum hangt en ik ben verdwenen.
Aan wie geef je het JAZZ-tafette stokje door?
Één van die jonge mensen, die de ICP-achtige richting in is geslagen, pianist Oscar Jan Hoogland. Hij groeide op tussen de piano’s. Zijn vader was ook musicus. Hij vecht voor zijn muziek zoals ik dat ook heb gedaan. Hij verdient de aandacht.
tekst MAUD MENTINK
Foto’s GEMMA KESSELS
Erg tof! Mooie vogel!
Mooi interview. Han is een bijzondere vogel. Gelukkig kunnen we hem nog vaak spotten!