Zou bescheidenheid parallel lopen aan relativeringsvermogen? Als je Martijn Vink spreekt, zou je haast zeggen van wel. Hij is doodzenuwachtig om het podium te betreden en haalt tijdens een interview vermeende scherpe kantjes op voorhand weg. De slagwerker speelt in het Jazz Orchestra of the Concertgebouw, bij het Metropole Orkest, The Ploctones, het Martijn van Iterson Quarter en het Jasper Blom Quartet. In het verleden onder meer bij New Cool Collective, Philip Catherine, Brussels Jazz Orchestra en Tineke Postmq. En hij is sinds vijf jaar vaste drummer bij popzangeres Anouk – “Heel waanzinnig!” Niet vreemd, want eerder had hij zich al eens aangesloten bij Trijntje Oosterhuis. Martijn Vink (Culemborg, 1974) studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en het Conservatorium van Hilversum, “omdat daar alle muziek werd gespeeld.” Vanaf zijn studietijd ziet hij zichzelf als beroepsmusicus. Hij heeft les aan de conservatoria van Amsterdam (jazz) en Rotterdam (pop). “Het komt wel eens voor dat je hersenen in de weg zitten”, zegt de musicus die deze Jazz-tafette-aflevering alle kleur geeft.

Waar ben je op dit moment mee bezig?
Ik heb drie, vier weken niet gespeeld, omdat ik een liesoperatie moest ondergaan. Ik geef mezelf nog een week; komende zondag wil ik weer beginnen. Ik ga me dan voorbereiden op het concert dat ik geef met Marike van Dijk tijdens November Music. Verder ligt er een cd-opname met het Jazz Orchestra of the Concertgebouw in het verschiet en ga ik met Anouk nieuwe stukken uitproberen.


Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Oei, dat is een moeilijke. Als ik moet kiezen dan zijn dat de momenten toen mensen mij op bepaalde dingen wezen die ik zelf niet door had. Zoals de eerste keer dat ik met Kenny Werner speelde. Dat was in New York. Toen we gingen repeteren dacht ik: hier moet ik alles laten zien wat ik in huis heb. Het werd één grote vallende keukenkast. Kenny legde de band stil en riep mij toe: ‘What are you doing’? Ik begreep het meteen. Het geeft een gevoel alsof je wordt betrapt. Je bent dan gewoon te druk met jezelf bezig. Je leert van zulke momenten heel veel. Je moet wel tegen zulke terechtwijzingen kunnen; als dat het geval is, kom je er wel verder mee.

Waarom doe je graag wat je doet?
Ik vind het geweldig om met mensen te spelen en elkaar plezier te brengen. Dat gevoel werkt verslavend. Mensen kunnen zo blij zijn met elkaar, zonder het erover te hebben. Dat geldt voor musici én publiek. Je weet nooit wanneer die situaties zich voordoen, maar het onvoorspelbare is er juist leuk aan.

Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Toen ik tien jaar was, denk ik. Mijn vader draaide altijd muziek van Frank Sinatra, Count Basie, Duke Ellington. Ik ging dan met die platen meespelen en droomde dat ik in die band zat. Op zeker moment kende ik die muziek uit mijn hoofd en dan lijkt het echt of je onderdeel bent van het orkest.

Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Van elke ontwikkeling. Het is altijd mooi als iets zich ontwikkelt. Het is prachtig dat muziek zich ontplooit en uiteindelijk toch weer hetzelfde blijft. Mensen willen immers altijd hun gevoel uiten. De een doet dat met zijn hart, een ander met het hoofd.

Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Ik was ooit eens begonnen aan een concert – nee, ik noem geen namen – toen ik dacht: hier had ik geen ja op moeten zeggen. Ik werd zo onzeker dat ik niet meer wist hoe ik moest drummen. Het enige wat ik kon denken was: ik wil naar huis. Daarna zat ik huilend in de auto. Je kunt zoiets niet zien aankomen: het heeft met verwachtingen te maken.


Waar vind je inspiratie?
Overal. Hier thuis bij mijn vrouw en kinderen. Het is toch fantastisch hoe jonge kinderen in het leven staan, dat besef je als volwassene niet meer. Hun frisheid is ook zoiets. Dit soort inspiratie tref ik trouwens ook bij musici aan. Ik hou gewoon ontzettend van mensen.

Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Muzikaal bedoel je? Toen ik van de conservatoriumwereld naar die van de grote mensen overstapte. Dat was denk ik, eind jaren negentig. Een ander spannende gebeurtenis was toen het Jazz Orchestra of the Concertgebouw met Georgie Fame in het Bimhuis optrad. De vaste drummer, Hans Dekker, had mij gevraagd ‘standby’ te zijn, omdat zijn vrouw elk moment kon bevallen. Ik was naar het Bimhuis gegaan met wat andere conservatoriumstudenten om een biertje te drinken. Plotseling riep Hans keihard mijn naam: ik moest het van hem overnemen. Dat was héél spannend, ik was pas 19 of 20 jaar.

Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
Voor onze generatie is Miles Davis zó belangrijk geweest. Niet alleen als persoon, ook de vele facetten die bij hem hoorden. Het leuke was dat Miles altijd doorging op de weg die hij was ingeslagen. Hij deed dat gewoon, wat er ook van werd gezegd. Als je jong bent, werkt zo’n houding heel bevrijdend. Ik trad in de loop der jaren met veel musici op die met Miles speelden. Dan ervaar je wat zij opstaken van Miles. Zij spelen altijd frasen, wachten wat anderen zullen doen. Dát heb ik van hen geleerd. Dave Liebman, John Scofield, Herbie Hancock, al deze jongens hebben dat. Maar als ik een plaat moet noemen… Live at the Village Vanguard van John Coltrane. In het begin begreep ik niets van Trane. Tot een vriend me vroeg eens langs te komen. Hij zou koken en daarna hebben we de hele nacht Coltrane gedraaid.


Wat neem je altijd met je mee?
Enthousiasme om te gaan spelen. En de wil om er met z’n allen iets gaafs van te gaan maken, waar en hoe dat dan ook is. En of het wel of geen succes oplevert. Ik denk echter dat dit wel voor iedereen zal gelden.

Welke actualiteit heeft je aandacht?
Het lijkt erop dat steeds meer mensen met angst leven. Door mijn kinderen ben ik ook anders tegen zaken gaan aankijken. Je hoopt dat het allemaal goed gaat voor latere generaties.

Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Mijn vrouw. Ik leer veel van haar, ze spiegelt me vaak, waardoor ik andere inzichten krijg. En mijn ouders zijn grote voorbeelden, vooral door hun onvoorwaardelijkheid naar mij toe.

Wat intrigeert je aan je instrument?
Een drumstel is elke dag anders. Dat ligt aan de set én aan mij. Een drumstel klinkt altijd anders als je elders bent. En ikzelf voel me ook geen dag hetzelfde. Ik kan op de drums alles kwijt. Je kunt er zoveel goeds mee doen, maar ook kwaads als je vooral met jezelf bezig bent. Maar ik heb gelukkig altijd expressieve en heel eerlijke mensen om me heen.

Wat heb je geleerd van je muziek?
Dat ik niet te veel moet willen en dat ik moet ontspannen. En ook dat je van muziek zo ontzettend kunt genieten, vooral met anderen erbij. Als ik hier thuis een plaat opzet, gaat de jongste van één jaar mee dansen. Dat vind ik zo geweldig. In kinderen zit echt alles, je hoeft het alleen maar uit te pakken.

Wat wilde je vroeger altijd worden?
Sowieso drummer. Ook DJ. Ik vond het al op jonge leeftijd fijn om plaatjes te draaien. Als kind hing ik twee speakers uit het raam en ging dan de platen die ik gaaf vond – ik kreeg ze vaak van ooms en tantes – draaien voor de buurt.


Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Ik faal de hele tijd. Maar daarna los ik het ook weer op, althans probeer ik dat. Maar wat is falen? Als ik één ding heb geleerd is het dat het niet altijd gaat zoals ik had bedacht.

Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Ik denk dat het oordeel over muziekstijlen die mensen níet spelen, is afgenomen. Als je vroeger in de Bim kwam, was het voor vrijwel iedereen een rariteit als je niet in de improvisatiehoek zat. Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat als je maar genoeg energie en spirit hebt, dit niet geldt. Iedereen die nu nog zegt dat er nog zo wordt geoordeeld, staat buiten deze tijd. Trouwens, als je mazzel hebt tref je mensen die het leuk vinden wat je doet.

Met wie werk je graag samen?
Met alle mensen met wie ik speel. Vooral dat ik mag spelen met wie ik wíl spelen. Ik vind het echter leuk één naam te noemen: die van Vince Mendoza. Ik heb veel van hem geleerd. Hij heeft mij na het conservatorium meegenomen en me geleerd beter mijn oren te gebruiken, nog kritischer te zijn en nog vaker te luisteren naar andere muziek.

Welke dromen liggen nog voor je?
Dat ik ooit eens mijn hoofd helemaal kan uitzetten, zodat ik vrijer kan spelen en op dat moment doen wat ik voel. Het komt namelijk wel eens voor dat je hersenen in de weg zitten.

Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Net als iedereen heb ik ook een paar opties. Ik denk dat het leuk is als ik iemand kies met wie ik al even niet heb gespeeld. Die ook de man is die weinig is geïnterviewd. En een van de beste bassisten van dit land is, ook al woont hij nu in België. Hij wordt erg gewaardeerd, door iedereen. Ik denk dat het zonde is als niemand meer iets van hem zou horen. Ik kies voor Jos Machtel.

RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA VAN DER HEYDEN

 

Previous

Cécile McLorin Salvant sterk maar ook gemakzuchtig

Next

De godverdomse daden van Van Binsbergen en Verhulst

Lees ook