Hij behoort met zijn 27 jaar onbetwist tot de jongste generatie jazzmusici. Niet alleen echter vanwege zijn leeftijd. Net als het merendeel van zijn generatiegenoten heeft hij een uitgesproken kijk op wat jazzmuziek is en vooral hoe zij hoort te zijn. Robert Koemans, de stokjesdrager van de JAZZ-tafette van de maand september, werd voorgedragen door Willem Romers. Dat is niet meteen een grote verrassing, want beiden spelen al jaren met elkaar. Zo zijn zij ook te horen op de eerste cd van het Robert Koemans Trio: ‘Cross’. Als je die beluistert, is alles wat de pianist hieronder vertelt, in muziek uitgedrukt. De Nederlandse jazzscene mag van geluk spreken dat Robert Koemans zijn als kind gekoesterde wens om profvoetballer te worden, niet heeft uitgevoerd. Dat hij Feyenoord in zijn hart draagt, is hem dan ook van harte vergeven…
Waar ben je op dit moment mee bezig?
Door deze coronaperiode heb ik niet waanzinnig veel optredens. Ik houd me vooral bezig met lesgeven, optredens regelen voor mijn trio en de nasleep van de release van ons album Cross. Dit maakt, net als een nieuw project met de band Coal Harbour, onderdeel uit van mijn Nieuwe-Makertraject bij Jazz International Rotterdam. En als musicus ben ik altijd bezig met mijn instrument.
Welke herinneringen aan je carrière zijn je het dierbaarst?
Ik ben pas 27 jaar en kan dus niet terugblikken op een carrière van 25 jaar. Maar de eerste keer toen ik als 18-jarige speelde op het North Sea Jazz Festival in de jeugd bigband van Peter Guidi is mij bijzonder dierbaar. Sta je ineens zomaar op North Sea! De release van Cross afgelopen zomer is ook echt een mijlpaal. Voor de eerste keer onder eigen naam een plaat uitbrengen met twee dierbare vrienden. Muzikaal klikken wij waanzinnig.
Waarom doe je graag wat je doet?
Om op een podium te staan met mensen met wie het klikt, dat is een soort flow. Alles om je heen bestaat niet meer, de connectie hoofd-handen is er automatisch. Dat is mij een paar keer overkomen. Ik denk dat dit voor elke musicus geldt.
Wanneer is je passie voor jazz ontstaan?
Ik speel vanaf mijn zesde jaar klassiek piano. Een vriendje had les van Simon Rigter. Via dat vriendje verwees Simon mij door naar een jazzgitarist, dat betekende mijn eerste kennismaking met jazz. Via die gitaarleraar kwam ik bij pianist Udo van Boven terecht, hij heeft mij de jazz in gesleurd. Ik ging nadien naar de vooropleiding van het conservatorium, ging plaatjes luisteren – mijn vader is een grote fan van Frank Sinatra en Stan Getz . Eigenlijk raakte ik eerst geïnteresseerd in filmmuziek en pas daarna kwam de jazz. Zo ben ik op de opleiding van Codarts in Rotterdam terecht gekomen.
Van welke ontwikkeling in de jazzgeschiedenis had je onderdeel willen zijn?
Het gaat bij mij niet per se om de ontwikkeling als musicus, wel als luisteraar. De periode van John Coltrane Live at Birdland was geweldig geweest. Als ik een tijdreis naar New York zou kunnen maken half jaren vijftig, zou ik dat niet erg vinden. Ik houd van de energie van die muziek, zij heeft iets extra puurs.
Wat is het bizarste dat je ooit mee hebt gemaakt tijdens een concert?
Tijdens een tournee heb ik nooit meegemaakt dat er een naakte man op het podium sprong. Wél iets dat gebeurde tijdens de opening van een theater, waar ik muzikaal bij betrokken was. Ons groepje zou halverwege de avond gaan spelen. Maar de opening liep maar uit en uit. We begonnen uiteindelijk drie uur later. Toen bleek dat dit tijdens de borrel achteraf was. Bizar dat we daar drie uur op hadden moeten wachten. ’s Nachts reden we met de auto terug naar huis, het sneeuwde en we kregen ook nog een lekke band.
Waar vind je inspiratie?
Dat kan van alles zijn. Ik merk dat ik door beeldende kunst vaak inspiratie krijg. Stilstaande beelden doen mij iets. Als ik mijzelf wil triggeren zoek ik bepaalde beelden op in boeken, op internet of ga naar een museum. De sfeer daar is heel gaaf. Muzikaal gezien analyseer ik klassieke muziek om er nieuwe technieken uit te halen, bijvoorbeeld bij Ravel of Fauré. Ik ben nu Le Sacre du Printemps van Stravinsky aan het induiken. Ik haal ook veel inspiratie uit het Great American Songbook. De stukken daarin zijn allemaal zo waanzinnig mooi en goed geschreven.
Wat is het spannendste dat je ooit hebt ondernomen?
Mijn trio vind ik het spannendst. Met Coal Harbour heb ik een album en EP uitgebracht. Daar was ik ook degene die alle muziek schreef. Nu sta ik onder eigen naam in mijn nakie op het podium. Met de vragen: wat moet het zijn, hoe moet het klinken; door het proces gaan wat anderen van je verwachten. Omdat er subsidie aan vast zit, denk ik dan: shit, er moet wel iets goeds komen. Op persoonlijk vlak heb ik heel veel aan dit soort zaken gehad, bijvoorbeeld om te vertrouwen op mijn eigen oordeel en dingen van me af te kunnen zetten.
Welk muziekstuk of album heeft voor jou een speciale betekenis?
De allereerste jazzplaat die ik me bewust herinner: Bud in Paris (plaat van Bud Powell met opnamen uit 1959 en 1960, rvdh) en dan met name het eerste stuk Idaho. Dat is een duo met Johnny Griffin, zo gaaf. Een andere plaat is van Fred Hersch, Dancing In The Dark. Een oud-leraar zei me eens: Fred Hersch is te gek. En ja, wow, het is allemaal zo anders maar wel met de sterke link: dit heb ik al eens gehoord. Zijn manier van improviseren is zo fris.
Wat neem je altijd met je mee?
Mijn rugzak met daarin m’n laptop en meestal een muzieknotitieboekje om ideeën in op te schrijven. En hopelijk mijn huissleutels.
Welke actualiteit heeft je aandacht?
Iedereen is nu natuurlijk bezig met Covid-19. Ik denk dat in deze bizarre situatie een heleboel dingen die zo vanzelfsprekend leken, mensen in twijfel gaan brengen. Hoe lang zal het nog duren, hoe gaat het virus zich ontwikkelen? Is dit het nieuwe normaal? Wat gaat er met ons vak gebeuren? Ik bel regelmatig met mijn vader. We hebben dan een soort rubriek waarin we allerlei dingen bespreken. Zoals bijvoorbeeld Donald Trump, lekker zieken. En wat ook mijn aandacht heeft: alle nieuws rondom Feyenoord.
Wie is je grote voorbeeld buiten de jazz?
Ik ben geneigd hetzelfde antwoord te geven als Willem Romers: ik ben ook door de culinaire scene geraakt. Ik vind sterrenkoks zwaar ongezond, maar wel inspirerend. Vooral door de combinatie traditie, vindingrijkheid en omgang met het publiek. Sergio Herman is daarom een groot voorbeeld voor mij. Zijn invloed herken ik eveneens in muziek. Van huis uit heb ik getennist en ben daarom altijd grote fan geweest van Roger Federer. Ook hij is een groot voorbeeld voor mij. Maar ja, beide mensen staan wel ver van jazz af.
Wat intrigeert je aan je instrument?
Het gave aan de piano zelf is dat je met één noot harmonie kunt scheppen. En akkoorden. Ik blijf de rest van mijn leven bezig met uit te zoeken hoe dat werkt. Ook de verschillende timbres trekken mij. Als je verschrikkelijk zacht speelt met het linkerpedaal is dat heel anders dan wanneer je volle kracht speelt. Je bent als pianist een soort hybride tussen begeleider en solist.
Wat heb je geleerd van je muziek?
Ik ben niet heel lang bij Peter Guidi geweest, maar herinner me wel een aantal quotes. Hij zei wel eens tegen ouders: kinderen die samen muziek maken, leren wanneer ze een stap naar de voorgrond moeten doen en wanneer ze juist een stapje terug moeten doen. Daar hebben ze de rest van hun leven profijt van. Ikzelf voel me van nature comfortabeler op de achtergrond. Door te spelen heb ik geleerd af en toe een stapje naar voren te doen. Dat is heel belangrijk.
Wat wilde je vroeger altijd worden?
Mijn allereerste droom was die van profvoetballer. Daarna wist ik het niet. Ik vatte het plan op voor een rechtenstudie, maar het werd conservatorium met de uiteindelijke keuze voor muziek. Ik denk al vanaf het begin aan een loopbaan als filmcomponist. Wie weet gaat dat nog gebeuren. Het jeukt nog altijd. Ik vind componeren in het algemeen heel leuk, ik denk ook dat het mij aardig lukt en wil er best mijn vak van maken.
Wanneer ervaar je de vrijheid te falen?
Als ik met musici speel die mij op mijn gemak doen voelen, dan is er vrijheid om te falen. Vrijheid om te falen interpreteer ik als grenzen in mijn hoofd open zetten. Dit kan met mensen die je uitdagen in allerlei situaties. Het heeft veel te maken met wat je zelf ervaart als ‘fout’. Is iets fout als je hem zelf oplost? Naarmate je langer speelt krijgt falen ook een andere betekenis.
Welke ontwikkeling in de jazz juich je toe?
Ik vind het gaaf om onderdeel te zijn van de generatie waartoe ik behoor. Er wordt veel minder in hokjes gedacht. Generaties spelen niet meer zo. In principe spelen heel veel mensen met elkaar. Ik vind het zo’n gezeur: ‘Wat is jazz, jij speelt geen jazz’. Waar is dat toch voor nodig? Laat ieder doen waar hij zin in heeft.
Met wie werk je graag samen?
Met mensen die mij uitdagen en inspireren en met wie het fijn samenwerken is. Het is geweldig als iemand je uit je basisreflectie kan duwen.
Welke dromen liggen nog voor je?
Met een eigen bandje de wereld over. Dat is een lange-termijndroom. Op wat kortere termijn zou ik graag met mijn trio op de Nederlandse podia optreden. En een droom is ook een vaccin tegen corona.
Aan wie geef je het Jazz-tafette stokje door?
Aan Simon Rigter. Hij is voor zóveel mensen belangrijk. Hij is voor mij de reden dat ik jazz op meerdere manieren speel. In mijn eerste conservatoriumjaar in Rotterdam kreeg ik al les van hem. Ook op persoonlijk vlak is hij voor veel mensen een mentor. Ik waardeer hem als docent, musicus en persoon.
RINUS VAN DER HEIJDEN
Foto’s GEMMA KESSELS